Bijna een miljoen joden werden in de Tweede Wereldoorlog vermoord in het kamp Treblinka, dat alleen op vernietiging was gericht. Minder dan zeventig mensen overleefden het kamp. De meeste gedeporteerden werden onmiddelijk na aankomst vergast, slechts enkelen konden langer overleven omdat zij moesten helpen bij het werk dat de massavernietiging met zich meebracht. Richard Glazar was een van hen. Met enkele andere heldhaftige gevangenen namen hij en zijn vriend Karl Unger in augustus 1943 deel aan een opstand. Veruit het grootste deel van de groep die kon vluchten werd alsnog opgepakt en vermoord, maar Glazar en Unger ontkwamen. In dit boek vertelt Glazar het verhaal van zijn deportatie, de gruwelijke werkelijkheid van het kamp, de beraming van de opstand, zijn vlucht en zijn jaren van overleving in Duitsland tot het einde van de oorlog.
Mijn Oordeel
Het verhaal van Glazar is indrukwekkend. Een gewone jongen, van in de twintig, komt via Theresienstadt in Treblinka, wordt uit de rij gehaald naar de gaskamers, en aan het werk gezet. Wat mij vooral trof waren de momenten dat hij en zijn vriend Karl in de periode erna, als Czech tewerkgesteld in Mannheim, Duitsers ontmoeten en ze in hun gedachten terugdenken over de gebeurtenissen in het kamp. Dan zie je de woede opvlammen in hun geest. Op een bepaald moment, na afloop van de oorlog, worden ze bezocht door hun voormalige bedrijfsleider. Hij wil zich vrijpleiten van enige schuld, en beweert dat hij altijd wist dat ze joods waren. "Ik kijk bij Karel over de schouder die dat papier al in zijn hand heeft. 'Meneer..., voormalig betriebsleiter van de smederij, wist wie we in het echt waren - wist van onze afkomst - hij heeft ons echter niet verraden en door te zwijgen heeft hij ons bewust en met gevaar voor eigen leven geholpen.' 'En dat moeten we dus voor u tekenen, nu meteen. Waarom nu pas, waarom hebt u het niet eerder gevraagd, ooit, toen er gevaar dreigde?' 'Wat zouden jullie daarmee opgeschoten zijn? Het was immers beter om jullie met rust te laten, uit het zicht te houden. Als ik aan onze kerels had verklapt wie jullie waren', en hij zwijgt even en zet zijn bril op zijn neus, 'en dat jullie hen om de tuin leidden, wat denken jullie dat ze dan met jullie gedaan hadden? Die hätten euch glatt in den Ofen geworfen!' In het vuur - glatt - Karel en ik staan op van de tafel, terwijl de betriebsleiter al terugdeinzend van de tafel achter zijn brilletje alsmaar kleiner en kleiner wordt. Verdorie, waarom is hij ook zo'n onderdeurtje? 'Luister, en wat denkt u dat er met u een paar maanden later zou zijn gebeurd?' 'Jongens, mijn Duits is daar niet genoeg voor, maar zeg tegen hem dat ik, Heinrich Toman, dan misschien speciaal voor hem een van de ovens opnieuw opgestookt zou hebben, met Tonda Falta bijvoorbeeld, en misschien had ik hem eerst nog even met de kranich heen en weer laten zwiepen...' 'Luister, als u zegt glatt - net zo makkelijk de oven in, het vuur in. Hebt u wel eens gezien hoe een mens fikt? Hoe die wordt verbrand?' Karel stapt naar dezelfde kant van de tafel als de kleine brillemans. 'Nee, nee, dat niet,' zegt het mannetje en hij richt zich enigszins op alsof hij zich afzet, 'maar mijn kameraden wel in de Fins-Russische Oorlog - in Finland - een heel gezin, man, vrouw, kinderen - in de woonkamer - met hun tong aan de tafel vastgespijkerd. Het spijt me dat ons gesprek deze wending heeft genomen. Denk u nog eens over alles na.'
Gruwelijke Quote
"Eerst moeten de doden en de mensen die slecht ter been zijn uit elke wagon worden gehaald en op het perron gelegd. Ik trek mijn pet over mijn oren en storm de eerste wagon binnen. Ik pak twee benen, probeer te trekken, maar het lukt niet. Nu pas zie ik in die wirwar dat het lichaam waar die twee benen bij horen nog onder andere lichamen ligt. Ik pak twee vrouwenbenen. De grove kousen knisperen onder mijn handen, ze moeten doorweekt zijn geweest. Opnieuw de wagon in. Nu ligt een dode met een doorgesneden keel bovenop, het gekantelde hoofd ligt ergens achter in de nek. Dat is het werk van die Oekraïense jongens in de getto's. Ik pak liever de losse arm van een ander, maar laat die weer los. Als ik er harder aan zou trekken, voel ik, zal die breken. Dan toch maar die met een doorgesneden keel. Boelitz is juist bij de deur gaan staan, met een militaire bontmuts op in plaats van zijn gewone muts kijkt hij naar binnen.
De wagons zijn leeggehaald. Nu snel dekens pakken om daarin de doden van het perron naar het lazaret af te voeren. Karel Goldberger, David Brat, Lubling en ik dragen met z'n vieren één deken - ieder van ons houdt een punt vast. Zie je wel, nu ze hier liggen, netjes naast elkaar over het hele perron, met de benen naar de barakwand en het hoofd naar de wagons, is het niet zo erg meer. Het zijn stukken, dus je pakt ze ook als stukken op; zodra je ze een voor een gaat bekijken, ga je eraan onderdoor. Nee, niet kijken kan helemaal niet - die verstarde ogen, mijn blik blijft er steevast aan haken, ik kan er niet zomaar langslopen, telkens trap ik in de val, overal ogen, griezelig starend, en ze worden steeds groter, ze nemen al het hele voorhoofd in beslag, het hele gezicht, kinnen steken er direct onderuit... Wacht, zo gaat het niet - kijk dan maar, kijk ernaar als het iets buitengewoon interessants is, alsof je alles gaat onderzoeken, een voor een - hoeveel soorten dood bestaan er eigenlijk? - mooi wasgeel, uitgemergeld rammelend, opgezwollen en ongelooflijk zwaar, met purperzwarte kringetjes van schoten en met allerlei vlekken van messteken - wat boeiend allemaal, boeiend, uiterste boeiend...
Voor de zoveelste keer hol ik met mijn vrachtje naar het lazaret en terug naar het perron. Nu ligt een oude man enkel in een lang hemd voor het grijpen - hij is vel over been met enorme witte vlekken. Mijn vingers passen om zijn enkels. Terwijl we hem optillen, beweegt iets, half onder hem, half onder de bagage. Een vrouw, van middelbare leeftijd wellicht, gaat moeizaam zitten. Loshangend stijf geworden haar, het gezicht onder de vegen en korsten, maar de uitdrukking in haar ogen slaat alles...
'Die is geschift...' zegt Lubling hees op gedempte toon.
We tillen de deken met de dode op - hij is vederlicht - waarop de vrouw weer achterovervalt, haar benen nog bedolven onder de pakken en ransels.
Beneden klinkt de donderende stem van kapo Rakowski: 'Schneller mit den toiten, immer schnelléér, immer weiter...' Hier ligt een potje met wat reuzel, een paar mannen met dekens draven voorbij, en in het gewoel is het potje al verdwenen.
We komen het lazaret in gerend, de oude man in zijn hemd vliegt in een grote boog de kuil in, boven op de brandstapel, en hij verdwijnt in de vlammen die in de ijzige lucht groen en paars kleuren. Boven op de wal, die als kristal glinstert, stampt een wachmann in hoge laarzen en een bruine, enkellang, harige bontmantel. Wanneer we ons omdraaien, jonassen anderen al hun last in de deken: 'Eén - twee - hup!' Een lijk met lang haar schiet door de lucht: het is de vrouw van het perron. David Brat zet een stap naar voren, in zijn rechterhand houdt hij nog steeds de punt van de deken vast, zijn linkerhand strekt hij naar voren en zijn uitstekende voortanden worden nog verder ontbloot, woest: 'Nee, ze is niet...' Een vreselijk gekrijs doorklieft het kabaal, beneden in het vuur komt iets overeind. 'Was schreits und lauerts ihr da herum, 'raus mit euch!' Miete heeft zich abrupt omgedraaid en wijst op ons, hij staat wijdbeens, zijn muts nog verder in de nek dan gewoonlijk, het wittige gezicht is nu rood geworden en lijkt wel gekookt, maar zijn ogen staan nog altijd glazig. Mentz verschijnt in het lazaret en met hem weer vier anderen met een deken. We stormen naar buiten, binnen valt een schot, en nog een... Hij heeft haar toch nog een kogel gegeven, denk ik. Ik draai me om - er komen nu drie man met een deken naar buiten...
'Wat is er gebeurd?'
'Jakub - hij gleed uit over het zand naar beneden en is er met een kogel onder gehouden...'
Opnieuw gekrijs en gesteun van een vrouw uit een passerende deken, met rondom de nodige drukte: 'Ze heeft barensweeën, ze is aan het bevallen...'"
Verschrikkelijkheid




Praktisch
Oorspronkelijke Titel: Treblinka, slovo jak z detske rikanky
1994, 363 pagina's
ISBN 9789045030012
Geen opmerkingen:
Een reactie posten